Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

mijnheer

betekenis & definitie

(mə'ne:r) m. (mijnheren; -tje)

I. Eig. titel voor een volwassen persoon, die men niet tot de geringe stand rekent : -, wil u even wachten? gelieft ook een sigaar? mijn beste, mijn lieve -, dat gaat immers niet; en wie zijt gij, -? gebruikt wanneer men beledigend of uit de hoogte spreekt; kom eens hier, -, wat zie je er keurig uit, tot een kleine jongen.

II. Metn.

1. Algm. man die men met mijnheer aanspreekt : vier mijnheren in 't zwart gekleed; Spot. had geen trek in werken. Gez. een grote -, een voornaam persoon; hij denkt al een hele te zijn, hij neemt de schijn aan van een voornaam persoon; hij is een -, niet iemand van geringe stand of van minder opvoeding.
2. Inz.
a. heer des huizes : is nog boven.
b. bepaalde heer : laat binnenkomen; de sekretaris; pastoor; Albers; de oude -.

< >