Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

middag

betekenis & definitie

(middach) m. (-en; -je)

I. Eig, 1. midden van de dag, wanneer de zon haar grootste hoogte bereikt heeft; het is, wordt-; het is bij de -; iemand goede wensen. Gez. des -s of ’s -s, om twaalf uur; zij zijn nog niet aan de -, vooral van jonggetrouwden gezegd die het huishouden niet eenvoudig genoeg beginnen, ➝ uur. Tgst. middernacht.
2. Uitbr. namiddag : de ganse, gehele ergens doorbrengen; alle -en; een warme -.

II. Metn, [streek waar de zon in de middag staat] Dicht. zuiden. III. Metf, middelbare ouderdom ; de van het leven.

< >