(me'tri:k) o. stelsel van maten en gewichten, dat de meter en zijn tiendelige veelvouden en onderdelen als grondslag heeft.
Enc. De oudste lengtematen zijn ontleend aan de lengte van delen van het menselijk lichaam, aan el(leboog), voet, (hand)palm, en duim. Vóór de Franse Revolutie gebruikte men in de verschillende landen verschillende maten en gewichten van zeer ongelijke waarde. In 1790 stelde een door de Franse Akademie van Wetenschappen benoemde kommissie voor, het veertigmiljoenste deel van de aardmeridiaan als eenheid aan te nemen. Dit voorstel werd aanvaard; DELAMBRE en MÉCHAIN volbrachten 1792-1798 de graadmeting van de meridiaan van Duinkerken tot Barcelona. Hiermee berekende men de totale lengte van een aardmeridiaan, en het veertigmiljoenste deel ervan werd de aan de natuur ontleende maat die men meter noemde.
Deze vormt de grondslag van het metrieke stelsel. De meter is de eenheid der lengtematen ; de vierkante meter of een vierkant, waarvan iedere zijde 1 meter lang is, is de eenheid der vlaktematen ; de kubieke meter of een kubus waarvan iedere zijde 1 meter lang is, is de eenheid der ruimtematen; de liter of de inhoud van een kubus, waarvan elke zijde het tiende deel van een meter is, is de eenheid der inhoudsmaten; het gram is de eenheid der gewichten. Ook deze ligt de meter ten grondslag, want een kubiek decimeter of een liter zuiver water, bij een temperatuur van 4° C. weegt 1 kilogram. Het metrieke stelsel werd 1821 in het Koninkrijk der Nederlanden aangenomen en is thans in alle beschaafde landen in gebruik.