Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

mes

betekenis & definitie

o. (-sen; -je)

I. Eig. scherp werktuig om te snijden : een ijzeren, stalen, benen -; het scherp of de snede, het heft of de steel, de draad van een -; brood-, hak-, kap-, keuken-, knijf-, knip-, scheer-, snoei-, tafel-, voorsnij-, zakmes; een aan beide kanten geslepen; een bot,scherp, stomp-; een slijpen; het trekken om te vechten; het der guillotine kwam op zijn hoofd neer. Gez. een dat aan, van, langs twee kanten of zijden snijdt, iets dat op twee manieren voordeel, winst oplevert; er het in zetten, de zaak flink aanpakken; het ene houdt het andere in de schee, de ene tegenstander is voor de andere bevreesd zodat geen van beiden durft aanvallen; iemand het op de keel zetten, hem met verworging bedreigen of hem dreigend dwingen tot een belofte, verklaring enz,; iemand onder het hebben, hem scheren of een operatie of een eksamen doen ondergaan; iets voor het hebben, vlees te snijden, te eten hebben of iets in het vooruitzicht hebben; met het in de buik zitten, in grote verlegenheid, angst verkeren; nieuwe -sen snijden scherp, aan een nieuwe maatregel wordt vooral in het begin de hand gehouden of een pas benoemde doet in het begin zeer goed zijn plicht; onder het zitten, geschoren worden of een eksamen ondergaan; op het spreken, onder bedreiging terstond het mes te zullen trekken of brutaal; schreeuwen alsof men in een hing, hard schreeuwen; zijn ergens leggen, ergens zijn middag- of avondmaal gebruiken. → kok.

II, Metf. 1. mesvormig werktuig of deel van een werktuig : temper-; het van een ploeg. 2. scherp geslepen staal, waarom de arm van een weegtoestel zich beweegt: het van een → balans, een → baskuul.