Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

merg

betekenis & definitie

(merch) o.

I. Eig. zachte, vette zelfstandigheid in de beenderen van mensen en dieren: het -is geel in pijpvormige, rood in vlotte beenderen; het rugge-zet zich in de → hersenen voort als verlengde -; het in een → tand. Gez. autokraat in - en been, door en door, tot in het binnenste, in de ziel; die kou dringt door - en been, het is doordringend koud; in de pijpen hebben, sterk, flink zijn.

II. Metf.

1. mergachtige stof in de → nier.
2. mergachtige stof in de stengel van een plant: van een → boom, van suikerriet.
3, vlees van sommige vruchten : men noemt het vlees der pruim ook wél -.
4. beste, voornaamste deel: hij wist uit ernst en jok, het innigst te halen.

< >