(meit) v. (-en; meisje) [maagd]
I.
1. Algm. jonge, ongehuwde vrouw : Liesje heeft hoofdpijn, arme -. Min. een dartele, domme, malle, onhandige, stoute -. Syn. ⇾ deern.
2. Inz. a. vrouwelijke dienstbode : een huren; alleen; tweede, derde -; keuken-. Syn. dienstmaagd. b. huwbaar meisje : een pracht van een -; een echte Vlaamse -; een bloem, prinses van een -; Min. een gemene -; naar de -en gaan.
II. Uitbr. meisje : die lieve kleine -; je bent een lieve -, zoveel moeite gedaan te hebben.