(man'da:t) o. (...daten) [Fr. < Lat. mandatum d. i.]
I. Eig, het bevolenen nl.
1. Kat. (pauselijke) verordening.
2. opdracht: het van een lid der Tweede Kamer; imperatief -, opdracht der kiezers, die de gekozene gehouden is te volgen.
II. Metn. bevelschrift, lastbrief: een van, tot betaling.