Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

magnetisme

betekenis & definitie

(magne'tismə) o.

1. Eig. magneetkracht. ➝dierlijk magnetisme.
2. Metn. teorie der magneetkracht. Enc. Magnetisme werd allereerst waargenomen bij magneetijzersteen (natuurlijke magneet) dat zijn eigenschap door wrijving aan het staal voortdurend, aan weekijzer tijdelijk mededeelt (kunstmagneet). De uiteinden van een magneet (polen) hebben de grootste, het midden (neutraal gedeelte) geen aantrekkingskracht. Deze werkt in de richting der krachtlijnen binnen het magnetisch veld. Delen van een magneet vormen altijd weer een magneet met twee polen. Een vereniging van magneten heet magnetisch magazijn. Een vrij beweegbare magneet maakt met de horizon een bepaalde hoek (magnetische inklinatie) en neemt een noord-zuid richting (van de magnetische meridiaan) aan, die van de geografische meridiaan weinig verschilt (magnetische deklinatie). Brengt men beweegbare magneten bij elkander, dan stoten de gelijknamige polen elkaar af, terwijl de ongelijknamige elkaar aantrekken. Hieruit volgt dat wij de aarde ons als een magneet moeten voorstellen met een zuidmagnetisch noorden en een noordmagnetisch zuiden. Het gewoon spraakgebruik noemt echter het noordelijk uiteinde van de aardmagneet magnetische noordpool, het zuidelijk uiteinde magnetische zuidpool. Het aardmagnetisme ondergaat zekere wisselingen, magnetische onweders geheten.

< >