Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

machtig

betekenis & definitie

(‘machtəch)

I. bn. en bw. (-er, -st)
1. de macht, het vermogen tot iets hebbend: (om) te betalen
2. krachtig: een middel
3. zwaar, moeilijk te verteren: -e kost
4. sterk : een -e indruk maken
5. krachtig ontwikkeld, groot en sterk: een gebouw; -e linden; de brede kroon van de eik
6. groot: een leger, volk; een -e sloot; een onderscheid; een gevoel, verlangen; een -e trek ; dat is, wordt mij te -, te sterk, te duur of ik kan het niet langer aanzien zonder aangedaan te worden of zonder in te grijpen
7. in zijn macht hebbend; zichzelf geheel -; hij is vier talen -, kan ze spreken; iets worden, het in zijn bezit krijgen
8. veel macht, gezag hebbend: Gods -e hand. Tgst. machteloos
9. veel macht, invloed hebbend: een -e firma

II. bw. zeer, maar sterker : mooi! zich door iemand voelen aangetrokken; zij heeft in zijn achting gewonnen; met een zaak verlegen zitten; ik heb er weinig trek in; dat doet mij veel genoegen III. tw. om verbazing uit te drukken : nog toe!