Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 14-11-2019

maagd

betekenis & definitie

(ma:cht) v. (-en; -etje, -eken, -eke)

I. Eig.
1. ongerepte (jonge) vrouw: een schenden; dat meisje is nog -; St. Ursula’s -en; de H. Maagd Maria of de Maagd der -en, de onbevlekte maagd Maria. → Maagd van Orléans, Vestaalse maagden.
2. Uitbr.
a. kloosterzuster: aan God toegewijde -en.
b. ongehuwde jonge vrouw: ’t is nog een blode -; een jonge wordt ras gevraagd. Syn. → deern.
c. gewestelijk voor dienstmeid. -

II. Metf.

1. verpersoonlijking van een stad of land: de van Antwerpen; de Belgische, Nederlandse -.
2. sterrenbeeld in de → dierenriem.