(‘luksәmburch) o. groothertogdom tussen België, Duitsland en Frankrijk. Hoofdstad : Luxemburg.
1. Aardrijkskundig. 2586 km?, 294 000 inw., 110 per km2. Het noorden is een bosrijk bergland, het zuiden vruchtbaar (Gutland). Landbouw, veeteelt en ijzerindustrie (85% van de industriële bedrijvigheid. De inwoners zijn katoliek en spreken Duits, in de hogere kringen ook Frans.
2. Geschiedkundig. De Treviren zijn de oudste ons bekende bewoners van Luxemburg. In de middeleeuwen maakte het deel uit van Neder-Lotharingen. Later vormde het een graafschap dat in hoofdzaak het tegenwoordige groothertogdom en de provincie Luxemburg omvatte en 1354 tot hertogdom werd verheven. Dit hertogdom was een der zeventien Nederlandse Provinciën. Uit het beroemde Luxemburgse Huis stammen vijf Duitse keizers en verscheidene koningen van Bohemen. In 1443 kwam Luxemburg als deel der Nederlanden aan Boergondië, maakte 1506-1714 deel uit van de Spaanse, 1714-1795 van de Oostenrijkse Nederlanden, was 1795-1815 Frans, 1815-1839 Nederlands, en 1815-1866 lid van de Duitse Bond. Het Waalse gedeelte werd door het Verdrag van 1839 bij België gevoegd als provincie Luxemburg. NAPOLEON III wilde 1867 de rest veroveren, maar moest er, door BISMARCK’S tussenkomst van afzien. Zo bleef het Duits gedeelte groothertogdom onder het bestuur van de Nederlandse koning. De personele unie met Nederland werd 1890 verbroken en ADOLF VAN NASSAU erfde de