I. bn. en bw. (-er, -st) [~ lij]
1. tegen de wind beschut : een -e plaats; het geboomte.
2. tamelijk warm, zacht, zoel : een -e lentedag, zomernacht. -
II. o. luwte : het der bomen; het meisje, een puikbloem, werd verzet in ’t der stedelijke muren.