(‘lurkәn) (lurkte, heeft gelurkt) [wsch. klnb.]
1. met kleine teugen zuigen : het kindje lurkt aan de melkfles; aan de teepot -; aan zijn pijp -.Syn. zabberen, zuigen.
2. Scherts, drinken : zij zaten te -.
3. een zuigend geluid geven : de pomp, de pijp lurkt.