v. (-s) [Fr. < Lat. linea)
I. Eig.
1. Algm. streep, lijn: een trekken; Kat. heilige lijn die de richting van west naar oost aangeeft, waarin gewoonlijk de lengteas van een kerk ligt, zodat het hoofdaltaar aan de oostkant der kerk staat.
2. Inz. evenaar, evennachtslijn: de passeren, ook Fig. over de 50 jaar zijn. ➝ doop.
II. Metn.
1. [in een linie (I 1) zich bevindende zaken of personen]
a. reeks van recht achter of naast elkander geplaatste schepen: in geschaard,
b. opstelling van troepen naast elkaar op twee of meer gelederen: gesloten, geopende, open -; een formeren; zich in stellen,
c. reeks van naast elkander gelegen stellingen, door een legermacht bezet: er begon over de ganse een hevig gevecht; over de gehele -, ook Fig. op alle punten,
d. reeks van naast elkaar gelegen verdedigingswerken: een van defensie; de Hollandse Water-.
2. [in een linie voorgestelde opeenvolging, reeks]
a. opeenvolging van bloedverwanten: in de rechte -, in de zijlinie,
b. opeenvolgende reeks van bloedverwanten: de mannelijke, vrouwelijke -; de jongste is uitgestorven.