I. [komp. van lief] bn. en bw. meer lief: hij is veel dan zijn broer; B speelt piano dan A.
II. bw. [komp. van gaarne, graag]
1. met meer lust, meer genoegen: hij ging met Paul om; krijgt niet altijd zijn zin. Gez. nergens zijn dan te X., zijn verblijf bij voorkeur daar hebben; niets dan dat, dat wil ik heel graag; niets willen, wensen dan, boven alles zijn voorkeur geven aan.
2. veeleer: laat mij het doen; altijd die, dan een ander. Gez. hij dan ik, ik zou ervoor bedanken; ik weet niet wat ik deed, dat doe ik helemaal niet; 'k zou nog -! dat nooit! laat ik zeggen of (gezegd), eigenlijk juister of ook gebezigd wanneer men zijn woorden geheel terugneemt.