('le:nən) (leende, heeft geleend)
I. Dicht, leunen, lenen.
II. 1. tijdelijk, meestal kosteloos ten gebruike afstaan : boeken, geld, een paraplu aan iemand -. → gezicht.
2. ter beschikking stellen: zijn talent -; zich tot iets -, zich ervoor beschikbaar stellen, meestal in ongunstige zin. → hand, naam, oor.
3. geven, verschaffen : aandacht, hulp, vleugelen -.
4. tijdelijk ten gebruike krijgen : van iemand iets -.