('leiding) v. (-en; leidinkje)
I. Eig. het leiden inz.
1. (1); de van afvalwater.
2. (2): de van een blinde door een hond.
3. (6): de van een partij.
4. (7); de van een vergadering; zich aan iemands overgeven.
5. (8) : onder Gods -.
6. (9) : de nemen, de voorste zijn.
II. Metn, [van I 2] voorwerp waardoor of waarlangs iets geleid wordt :gas-, waterleiding; elektrische -.