Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

lamp

betekenis & definitie

v. (-en; -je) [Fr. < Lat. lampas]

I. Eig. voorwerp van glas enz. dat ter verlichting dient: een glazen, metalen, stenen een brandt, schijnt, walmt gaat uit; de aandraaien, aansteken, doven, neerdraaien, opdraaien, ontsteken, opsteken, uitblazen, (uit)blus sen; bak-, bureau-, davy-, gas-, gloei-, hand-, hangkeuken-, mijnwerkers-, nacht-, olie-, petroleum-, schemer-, spiritus-, tuit-, veiligheidslamp; een antieke, elektrische, staande -; de ballon, de kap, het glas, de pit, de wiek van een -; -en dienen ook ter verwarming
b.v. die in een petroleumkachel staan of de elektrische straatlampen.

Gez. bij de -, bij het schijnsel ervan; de eeuwige-, die in een katolieke kerk steeds voor het H. Sakrament brandt; de zijns levens is gedooid, hij is dood: Ong. dat (dat geschrift, die redevoering) ruikt naar de -, daar zijn heel wat avond-, nachturen aan besteed; zijn aan die van een ander aansteken, hem navolgen. II. Metf.

1. Dicht, ster: de hemel steekt zijn -en aan.
2. Diev. politieagent: tegen de (aan)lopen, er tegen aan lopen of een straf, een ziekte opdoen.

< >