Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

kwartier

betekenis & definitie

(kwar'ti:r) o.(-en,-s ;-je) [Fr. <Lat. quartarius d. i.]

I. Eig.
1. Algm. vierde deel van iets.
2. Inz.
a. vierde deel van een uur: het is een ver, een gaans; een goed, groot, klein het is vóór, na, over zeven; een half van den twaalve.
b. een der vier → maangestalten: de maan is in haar eerste, laatste -.
c. Wapenk. een der vakken van een → schild: in het eerste en het vierde een leeuw; iemands -en, bewijs van adeldom.
d. Eert.
a. [oorspr. vierde deel] afdeling, distrikt van een land, een gewes : Groningen was verdeeld in drie -en.
b. Uitbr. gewest, landstreek: het Gelders -.
e. [oorspr. vierde deel] stadsgedeelte: de armste -en der stad.
f. Algm.
a. verblijf (plaats), woning: hier is mijn -.
b. verblijfplaats van een militair: ergens in liggen; de winterkwartieren betrekken.

II. Metn. [msch. van (I 2 f a als veilige verblijfplaats] lijfsbehoud, genade: om smeken; geen geven, verlenen.