(kwa:l) v. (kwalen ;-tje) [< kwellen ∴ wat kwelt]
I. Eig.
1. langdurige, slepende ziekte: een ongeneeslijke, verouderde -; borst-, hartkwaal; het middel is erger dan de -; voor die is in de apoteek geen kruid te vinden, ook Fig. tegen dat euvel bestaat geen middel.
2. Algm. algemene ramp, gesel: de kwalen van onze tijd; van twee kwalen moet men de beste, de kleinste of de minste, kiezen.
II. Metf, zedelijke kwelling, onvolmaaktheid waaraan men lijdt: ijverzucht is een helse -; de van de dag, het gebrek dat zich tegenwoordig vrij algemeen voordoet.