v. kunst van het koken.
Enc. Eeeds bij de oude kultuurvolken stond de kookkunst in hoog aanzien. Bij de oude Grieken werden de beste koks, evenals de beroemde sportfiguren en oorlogshelden met lauwerkransen, het teken van het hoogste eerbewijs, getooid, en voor de uitvinding van nieuwe gerechten verleende men patenten. De oude Romeinen waren meesters in het zwelgen. De veldheer Lucullus was om zijn gastronomische genietingen bekend, en nu nog spreken wij van een lucullusmaal, wanneer wij de heerlijkheid van een uitstekend diner willen omschrijven. Ook in de middeleeuwen hield men van goed eten en drinken, en wat er op een vorstenbruiloft b. v. allemaal door de keel ging, is bijna niet te geloven. De feestdissen die onze Breughel heeft geschilderd zijn bekend.
Sinds eeuwen zijn de Fransen om hun culinaire kunst beroemd. Een hunner koks, Vatel, de hofmeester van Condé, pleegde zelfmoord omdat de zeevis, die bij een feestmaal, dat ter ere van Lodewijk XIV werd aangericht, niet tijdig aankwam. Een van de oudst bekende kookboeken is dat van de Romein Apicius en velen van zijn navolgers hebben met hun werken miljoenen verdiend.