(ko'lom) v. (-men; -metje) [Fr. < Lat. columna]
I. Eig. rechtopstaande steunbalk van steen of hout: de -men van een kerk. Syn. pijler, pilaar, zuil.
II. Metf.
1. zuilvormig voorwerp : de van een → kelk, op een → kazuifel; kwik-, vuur-, wervelkolom; van Volta, voltazuil.
2. gedeelte van een in de lengte verdeelde bladzijde, zijde : iets in of op drie -men drukken; de -men van een dagblad openstellen, het dagblad beschikbaar stellen.
3. langwerpige strijdschaar, legerafdeling : strijd-; de vijfde [term uit de Spaanse Burgeroorlog 1936-1939] troep van personen die, in een oorlogvoerend land, met de vijand sympatizeren.