Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

kolf

betekenis & definitie

v. (kolven; -je) [wsch. ~ Lat. globus, bol]

I. Eig. voorwerp met verdikt of bolvormig uiteind nl.
1. wapen bestaande uit een stok met verdikt uiteinde, knots : Hercules→ -.
2. slaghout bij het kolfspel, bestaande uit een stok met een koperen klik van onder, waar men de bal mee raakt : met de tegen de bal slaan.

Gez. dat is een -je naar zijn hand, dat schikt, bevalt hem best; de naar de bal werven, het spel gewonnen geven of het opgeven; aan stek, aan (het) stuk, de kolf heeft de paal geraakt.

3. breed uitlopende achtereinde van schietwapens : de van een → browning, → geweer, pistool, revolver.
4. dik uiteinde van een biljartkeu.
5. glazen toestel bestaande uit een bal en een gebogen hals : distilleer-.
6. Plantk. bloeiwijze bestaande uit een aar met een dikke, vlezige hoofdas : de der maïsplant.

II. Metn,

1. [van I 2 ; msch. gezamenlijke kolfspelers] Veroud.
a. periodieke feestelijke bijeenkomst van gildebroeders.
b. Uitbr. sociëteit, klub.
2. [van I 3] Veroud. geweer.