('ko:kәn) (kookte, heeft gekookt) [Lat. coquere]
1. door een hoge hittegraad aan de oppervlakte borrelen; water kookt bij een temperatuur van 100° C.
2. door verhitten in die toestand brengen: heb je al water gekookt? Syn. zieden.
3. in kokend water bereiden: aardappelen, eieren, soep, vlees -; als het op is, is het gedaan, als men niets meer heeft, kan men niets meer genieten. Syn. ➝ bakken.
4. maaltijden bereiden: zij kan goed -.
5. [als een kokende vloeistof] geheel in beweging worden gebracht: de -de zee.
6. opbruisen: mijn bloed kookt; zij kookt van toorn.
Enc. In de Verenigde Staten kookt men tegenwoordig met hoogfrekwente elektrische stromen. Ook op een afstand kan men koken, wanneer men een kookfornuis met een radio-ontvanger bezit. Van uit zijn auto, op de thuisreis b. v. kan men dan, via de zender, het fornuis inschakelen, zodat de aardappelen koken, wanneer men thuiskomt.