m. (-s; -je) [Lat. coquus]
1. man ervaren in het bereiden van spijzen: de van een schip; eten wat de schaft. Gez. het zijn niet allen -s, die lange messen dragen, uiterlijk vertoon bewijst iemands geschiktheid nog niet; vele -s bederven of verzouten de brij, te veel raad is schadelijk. ➝ honger.
2. Uitbr. aannemer van maaltijden, die hij aan huis bezorgt: zijn eten van de krijgen.