m. (-en, -s; -je, -ke, -ken) [~ knaap]
I. Eig.
1. Algm. mannelijke bediende, met de bijgedachte van afhankelijkheid : met acht -s werken; de zwarte van St.-Niklaas; heren-, lijf-, loop-, meester-; bakkers-, boeren-, smids-, Gez. de oude blijven, het niet verder brengen; had je me gisteren gehuurd, dan was ik vandaag je -, gezegd tot iemand die een dienst vraagt, die men niet wenst te bewijzen. →: heer. Syn. →: bediende.
2. Eert. gewapend man ; lans-, wapen-.
II. Metf.
1. Algm. voorwerp dat dienst doet: klerem-, →: laarze-, stommeknecht.
2. Inz. rechtopstaand touw bij de mast, tot gebruik bij de hijstouwen.