('klopper) m. (-s; -tje)
I. Eig, hij die klopt.
II. Metn.
1. Algm. iets waarmee men klopt.
2. Inz.
a. soort van hamer aan de deur van (ouderwetse) huizen, waarmede men, door optillen en loslaten, op een metalen knop klopt: → deurklopper.
b. werktuig om iets mee uit te kloppen: kleerklopper, mattenklopper.