(kartelde, gekarteld) [wsch. ~ krassen]
I. (heeft)
1. kartels, inkepingen in iets maken: een muntstuk met gekartelde rand.
2. greineren.
3. er de vereiste oneffenheden op aanbrengen: suikermuisjes -.
II. (is)
1. schiften: de melk is gekarteld.
2. niet gelukken, haperen: dat zal -.