o. (-en, -s; -tje) [Lat. capitulum, (< caput) klein hoofdstuk)]
I. Eig.
1. hoofdstuk van een boek, vooral uit de H. Schrift: een uit de bijbel voorlezen.
2. Bepk. brokje uit de H. Schrift als deel der vespers.
3. Uitbr. afdeling van een verordening: een gewichtig uit de statuten; iemand het, een -(tje) lezen, oplezen, voorlezen, hem ernstig berispen.
II. Metn. [in de vergaderingen wordt een kapittel uit de statuten, regelen, H. Schrift enz. voorgelezen]
1. a. bijeenkomst van een kollege van kanunniken: een houden; in het zitten, er lid van zijn. ➝ stem.
b. bij verdere Metn. gezamenlijke kanunniken: het van een katedraal.
2. a. vergadering in een klooster tot het bespreken van kapittels der ordesregelen en het houden van kloosterlijke oefeningen,
b. bij verdere Metn. zaal daarvoor.
3. vergadering van afgevaardigden uit de kloosters van een orde: provinciaal, generaal -.
III. Metf. onderwerp van gesprek: op zeker komen; het op een ander brengen; iemand op het rechte helpen; op het van, ten opzichte van.