('intredən) (trad in, is ingetreden)
I. Eig. er in treden, gaan, binnengaan : de kamer -.
II. Metf.
1. beginnen er zich te vertonen : zij trad met tegenzin, de snode wereld in.
2. beginnen : met het van’t nieuwe jaar; zijn veertigste jaar-; de dood trad spoedig in, hij was gauw dood.