(inkwi'zisi) v. (-s) [Lat. inquisitio, onderzoek]
1. Eig. kerkelijke rechtbank tot onderzoek van misdrijven tegen geloof en zeden.
2. Metf. ketterjacht.
Enc. In de middeleeuwen beschouwde men ketterijen ook als misdaden tegen de staat. Inquisitierechtbanken werden, vooral ten gevolge van de onlusten door de waldenzen verwekt, 1189 ingesteld, door het Concilie van Lateranen 1215, en door veel synoden bekrachtigd. De leiding ervan werd aan de dominikanenorde toevertrouwd. De rechtbank zelf bestond telkens uit een geestelijke en twee leken. Men was verplicht de ketters bij de inquisitie aan te klagen.
De beschuldigde werd onderhoord, getuigen werden bijgeroepen en foltermiddelen aangewend. Wie hardnekkig bleef volharden in de ketterij, leverde men over aan de wereldlijke rechter om hem te straffen (verlies van bezittingen, kerker, meest: vuurdood). Vooral in Spanje en Zuid-Frankrijk was de inquisitie werkzaam en sommige inquisitoren aldaar, zijn van onverstand en ruwheid niet vrij te pleiten. De inquisitie werd 1820 in Spanje afgeschaft. In Italië ontwikkelde zij zich tot Kongregatie van Inquisitie of van het Heilig Officie dat, zonder verder verband met de wereldlijke macht, belast is met de handhaving van de zuiverheid der geloofsleer.