(in'e:n) bw. in elkaar, samen, bij elkander.
Opm. Ineen vormt scheidbare samengestelde werkwoorden : ineendraaien, draaide ineen, heeft ineengedraaid; ineenfrommelen, –krimpen, –lopen, –smelten, enz.
ineengedoken (in'e:n) bn. zich kleiner gemaakt hebbende, gedrukt : een gestalte.