v. (hulzen; -je) [helen]
I. Eig. plantedeel waarin vruchten besloten zijn: de hulzen van erwten, bonen. Syn. peul.
II. Metf.
1. Algm. omhulsel : een strooien van wijnflessen.
2. Inz. omhulsel van een ontplofbare stof: de flesvormige van een → patroon.