Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

hop II

betekenis & definitie

v.

1. Eig. rijpe bloemkegels of bellen van een klimplant met drie- of vijflobbige bladeren en mannelijke pluimbloemen : plukken.
2. Metn. die plant (Eumulus lupulus)..Ene. De wilde hop komt voor in heggen en bossen in Midden- en Noord-Europa alsmede in het noordwesten van Azië. De vrouwelijke bloemen leveren de hopbellen waarvan de schubben aan de binnenkant bezet zijn met talloze kliertjes die een geel poeder afzonderen. Dit poeder heet hopmeel of lupuline hop di) en wordt door de bierbrouwers gebruikt om aan het bier een zwak bittere smaak te geven, een aangename geur en een grotere duurzaamheid. De bittere smaak komt van een bitter hars, de aangename geur van een eterische olie, de duurzaamheid van het looizuur, in het hopmeel aanwezig. De mannelijke bloemen zijn zonder waarde voor de kuituur. Daarom wordt in België de verbouw van mannelijke planten binnen 1 km rondom de hoptuinen verboden; in Engeland echter wenst men, voor de zware bieren, bevruchte bellen en treft men dan ook vaak enige mannelijke planten in de hoptuinen aan. In de vroege middeleeuwen begon men hop bij de bierbereiding te gebruiken. Aanvankelijk verzamelde men de bellen van wilde planten, doch reeds in de vmste eeuw kende men hoptuinen in Frankrijk en Bohemen. Uit dit laatste land, alsmede uit Beieren en Engeland komen de beste hopvariëteiten. Vroeger gebruikte men algemeen, voor de hopteelt, staken van 6 a 10 m hoogte, thans veelal tot 1,50 m hoge horizontale draadnetten met schuine klimdraden. In Vlaams-België wordt nog heel wat hop verbouwd, in Nederland zo goed als niets meer.

< >