Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

hersenen

betekenis & definitie

hersens mv. [~ Gr. kranion, schedel]

I. Eig.
1. in de schedelholte gelegen brijachtige zenuwstof, die de zetel is der gewaarwordingen en het uitgangspunt der prikkels tot willekeurige bewegingen: de van een mens, een ➝ kalf, een ➝ vis; in de ligt de grijze stof uitwendig, de witte inwendig; de kleine hersenen vormen als een aanhangsel van de grote hersenen; de hersenen worden beschouwd als het orgaan van het denken.
2. Uitbr. schedel, hoofd: iemand de hersens inslaan

II. Metn. verstand: iemand met hersens; goede hersens hebben; dat zal je uit je hersens laten, zetten; hoe krijg je dat in je hersens? gebruik je hersens; de hersenen op stal zetten, buiten gebruik laten; in zijn hersens geslagen, krankzinnig.