Wat is de betekenis van helder?

2025-11-13
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Helder

bn. bw. (-der, -st), 1. duidelijk en zuiver, met sterke boventonen klinkende, klaar : zij heeft een heldere stem ; een heldere lach ; — (als bw.) zij zong helder uit de borst; klinkt helder op, gebeeldhouwde sonnetten (Perk) ; 2. onverduisterd in schijn of glans, klaar (van licht of kleur) : een heldere vlam ; het hel...

2025-11-13
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

helder

helder - Bijvoeglijk naamwoord 1. klaar, doorzichtig de vloeistof was volkomen helder 2. duidelijk en zuiver de weergave van de geluidsinstallatie was prachtig helder 3. met sterke glans Zij werden verrast door een ...

2025-11-13
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

helder

helder - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: hel-der 1. zonder stof, viezigheid of vlekken ♢ Wijna heeft altijd een heldere keuken 2. goed te snappen ♢ hij hield een helder betoog voor winkelsluiti...

2025-11-13
Culinair van a tot z

Peter Joh. M. Zuidweg (2016)

helder

Betekent letterlijk: niet troebel.

2025-11-13
Prisma van het weer

Peter Timofeeff (1993)

Helder

Term die kan voorkomen in een weersverwachting. De term is de nachtterm voor weinig bewolking, met als toevoeging dat het zicht goed moet zijn. Voor overdag wordt de term zonnig gebruikt. Zie ook: terminologie Zie ook: zonneschijnterm

2025-11-13
Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Helder

Johannes (‘Johs.’); geb. Ten Boer io juli 1842, overl. Utrecht 19 juli 1913. Werkte eerst in Rotterdam tot 1897, vertrok toen naar Leiden. Schilderde interieurs en genretaferelen. Leerling van Jozef Israels ?Tentoonstellingen Amsterdam, Den Haag en Rotterdam 1864-1896: de inkwartiering; de morgenstond; het beloofde geschenk; gestoord...

2025-11-13
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

helder

onverduister; duidelik; suiwer; soetklinkend; skerp; onbewolk.

2025-11-13
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Helder

adj. & adv., helder, klear, dúdlik; (van de lucht), gril, grilklear; (van hoofd), skrander, goed by de tiid, by it spul; niet, niet ergzijn, net, heal by ’t spul, by jins spullen wêze; — maken, forklearje; — branden, fûl, lûd baerne.

2025-11-13
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

helder

bn., bw.; helderder, -st; 1. klankvol: heldere tonen, sonoor; helder klinken, niet dof; 2. glanzend, klaar, licht: een heldere dag, een heldere lucht, niet betrokken; die lamp brandt helder; zijn ogen staan helder, niet dof; helder water, niet troebel; fig. iets in een helder licht plaatsen, volkomen duidelijk maken; 3. ook fig. duidelijk; scherpzi...

2025-11-13
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

helder

('heldər) bn. en bw. (-der, -st) [hel helder] I. Eig. [met betrekking tot geluid] goed waarneembaar voor het oor, duidelijk, luid klinkend : een -e stem; -e geluiden, klanken, tonen; zingen; ie in „niet” is een -e klinker. Tgst. dof. II. Metf. [met betrekking tot licht] 1. licht uitstralend : bij maanlicht; de -ste sterren no...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-11-13
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

helder

bn. en bw. (-der, -st), 1. duidelijk en zuiver, met sterke boventonen klinkend, klaar: zij heeft een heldere stem; een heldere lach; 2. onverduisterd in schijn of glans, klaar (van licht of kleur): een heldere vlam; — maanlicht; (bw.) met sterke glans: het vuur brandt —; de zon schijnt —; iets in een — licht plaatsen, het v...