('heiləgə) v.
1. Eig. geheel der boeken die onder de ingeving van de H. Geest geschreven en door de Kerk als Gods woord erkend worden. Syn. bijbel.
2. Metn. eksemplaar er van.
Enc. De Heilige Schrift werd tussen 1500 v. tot 100 n. K. geschreven in het Hebreeuws (Oud-Testament), het Grieks (Nieuw Testament) of het Aramees (Evangelie van Matthaeus). Onder Ptolemaios Philadelphos (✝ 247 v. K.) werd het Oud Testament door 72 geleerden te Alexandrië in het Grieks vertaald (Septuaginta). Naar deze Septuagint werd de Latijnse vertaling vervaardigd die de H.
Hiëronymus in de IVde eeuw verbeterde. Deze door de Kerk alleen officieel erkende Latijnse vertaling heet Vulgata. Zij werd door de benediktijnen te Rome aan een nieuwe herziening onderworpen. De oudste Germaanse vertaling is de Gotische van Ulfilas. Het aantal talen waarin de Heilige Schrift is gedrukt bedraagt (1952) 1059, waarvan de gehele Bijbel in 197, het Nieuw Testament in 257 talen.