Gustaaf

betekenis & definitie

koningen van Zweden:

I. Vasa, 1523-1560, ° 1496, verdreef Christiaan II van Denemarken, voerde 1527 de Hervorming in, beurde de krachten en de kultuur van zijn volk weer op, † 1560 te Stockholm.

II. Adolf, 1611-1632, ° 1594 te Stockholm, streed 1611-1624 ongelukkig tegen Denemarken, veroverde op Rusland 1614-1617 en Polen 1624-1629 de Oostzeeprovinciën. Onder de schijn van hulp te willen brengen aan de Duitse protestanten, mengde hij zich in de Dertigjarige Oorlog, versloeg, met de Saksers verenigd, Tilly 1631 bij Breitenfeld, 1632 bij Rain en hetzelfde jaar Wallenstein bij Lützen, waar hij zelf sneuvelde. Zijn kanselier Oxenstierna zette de oorlog voort. Gustaaf verhief Zweden tot grote mogendheid. III. Adolf. 1771-1792, ° 1746 te Stockholm, beroofde 1772 door een staatsgreep de rijksraad van zijn macht, behaalde in een oorlog tegen Rusland (1788-1790) 1790 een overwinning bij de Svenska Sond; de Vrede van Varela liet echter de grenzen van beide rijken onveranderd; werd 1792 op een gemaskerd bal te Stockholm vermoord. IV.

Adolf, 1792-1809, ° 1778 te Stockholm, nam deel aan de Derde (1805) en Vierde Koalitieoorlog (1806-1807) tegen Napoleon; verloor 1809 Finland aan Rusland, werd daarom onttroond, † 1837 te St. Gallen.

V. Adolf, ° 1858, 1907 koning, huwde Victoria (° 1862), dochter van Frederik I van Baden, Kroonprins: Gustaaf Adolf, ° 1882.