(-len) [grollen]
1. m. hij die grolt, brompot, kniesoor, vitkous : een van een vent.
2. v. [msch. oorzaak van het grollen] Veroud. haat, wrok, wrevel.
3. v. [msch. dat waardoor zich het grollen uit]
a. verzinsel, gebeuzel: -len vertellen, verkopen.
b. frats, grap, aardigheid : -len maken.
c. onzinnige, zotte inval : het zijn maar wat -len van haar.