Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

Graal

betekenis & definitie

(gra:l)

1. (H.) m. Eig. [Lat. gradalis msch. ~ Gr. kratèr, schaal] jaspisschaal waarvan, volgens de legende, Jezus zich bij het Laatste Avondmaal bediende en waarin Jozef van Arimathea het bloed van de Gekruiste opving.
2. v. Metn. vereniging van meisjes en vrouwen, vooral in Nederland, die zich ten doel stelt het katolicisme in het openbare leven zoveel mogelijk te doen doordringen.

Enc. De engelen droegen de H. Graal later in de lucht totdat Titurel er een burg voor bouwde. Hier werd hij door de Graalridders (na Titurel : Amfortas, Parsival, Lohengrin) bewaard. Alleen zij, die door God daartoe uitverkoren zijn, vinden de H. Graal.

De legende ontstond in Spanje en werd later door Chrétien de Troyes in Frankrijk met de Arthurlegende in verband gebracht. De avonturen der Graalridders, die uittogen om de H. Graal te zoeken, werden beschreven in de Graalromans o. a. in Duitsland door Wolfram von Eschenbach in Parsifal en Titurel. Ook onze Oudnederlandse graalgesten berusten op deze legende.

< >