1. beurtelings rijzen en dalen:het -de vlak der zee; een -d terrein; een -de lijn.
2. op en neer gaan: het graan, -d op de adem van de wind; een -de beweging; een -de menigte.
3. zich in golfachtige lijnen bewegen: -d haar; het zijden kleed golfde om haar welgevormde gestalte.
4. vloeien, stromen: de rivier golfde aan onze voeten.
Gepubliceerd op 30-06-2020
golven
betekenis & definitie