m. (-en, -s) [Fr.] bestuurder nl.
1. vertegenwoordiger van het koninklijk gezag, landvoogd: de van een kolonie.
2. verkorting van goeverneur-generaal.
3. militair opperbevelhebber van een stad of vesting.
4. burgerlijk hoofd van een provincie eert. in Nederland, thans nog in België: de in Nederland heet thans kommissaris der Koningin.
5. Eert. bestuurder van een goevernement in N. O. I.: de was hoger in rang dan een resident.
6. huisonderwijzer in dienst van een familie.