m. (-s, -en) motor door middel van ontploffende gassen gedreven.
Enc. Een gasmotor bestaat uit een cilinder, een zuiger, die zich daarin heen en weer kan bewegen, en een vliegwiel, dat door de krukstang met de zuiger verbonden is. Draait men het vliegwiel naar rechts, dan beweegt zich ook de zuiger naar rechts en zuigt een mengsel van gas en lucht, door de inlaatklep, in de cilinder. Bij de volgende halve slag wordt het gasmengsel achter in de zuiger samengeperst, en bij de tweede slag door een elektrische vonk ontstoken. Dit ontploffende gas van grote spanning drijft de zuiger naar rechts. Wanneer de zuiger terugkomt, ontsnapt het verbruikte gas langs de uitlaatklep. Door dit zich telkens herhalende proces blijft het vliegwiel draaien.