I. v. (-len) [~ geel]
1. Eig. geelgroen en bitter, door de lever afgescheiden vocht: de dient voor de spijsvertering; zo bitter als -; de heeft invloed op gemoedsstemming en karakter en wordt beschouwd als hoofdoorzaak van de natuurlijke aanleg tot opvliegendheid, gramschap, toorn; de bruist hem, komt bij hem boven, loopt hem over; - en gift braken of zijn tegen iemand uitbraken, uithalen, uitspuwen of zich van zijn ontlasten, heftig uitvaren; zwarte -, zwaarmoedigheid. ➝ bot, duif, pen, wijn.
2. Metn. galziekte: de hebben; overloop van -, kortstondig ziekteverschijnsel, waarbij het lichaam met jeukende puistjes overdekt is of uitbarstende toorn.