o. (-s) buisje waaruit men vloeistoffen bij druppels laat vloeien, druppelen (druppelde, heeft gedruppeld)
1. in druppels neervallen: de regen druppelt; het begint te -; gestadig maakt de steen hol.
Syn. ➝ druipen.
2. druppels laten neervallen: -de takken.