m. en
v.(-ten ; -je) [wsch. klnb.]
I. Eig. iets rondachtigs en soepels nl.
1. ineengewarde, kleine massa van een vezelachtige of draadachtige stof : een garen, haar, katoen, veren, vlas, werk.
2. wrong, toet : het haar in een doen.
3. lapje doek gevuld met een papje en daarna dichtgebonden, dat men zuigelingen in de mond steekt: het kind had een grote in de mond.
II. Metf. meisje dat een liefelijke prettige indruk maakt : een van een kind.