('do:r) (haalde door, heeft doorgehaald)
1. er doorheen trekken: een draad -, nl. door een naaldoog.
2. door blauwsel- en stijfselwater halen: was -.
3. tot een goed einde brengen: hij zal het er wel -.
4. er doorkomen: de zieke zal het er nog wel -.
5. onder handen nemen: iemand duchtig -. Syn. → bedillen.
6. doorschrappen: een woord -.