(‘do:dəlek)
I. bn. en bw. (-er, -st)
1. de dood veroorzakend : een schot; een vergift; een -e wonde.
2. met de dood gepaard gaande: een -e afloop.
3. zeer hevig : -e angst; verliefd op elkander.
4. zeer verliefd, dol op : zij waren naar elkander; van bals.
II. bw. in hoge mate : zich vervelen; zij is (verliefd) op hem.