(di'plo:ma) o. (-'s; ...maatje) [Gr. diploma, het dubbelgevouwene]
I. Eert. officieel staatsstuk, oorkonde.
II. Tgw. bewijsstuk, nl.
1. van afgelegd examen; een van arts.
2. van toegekende onderscheiding : een halen bij een tentoonstelling.
3. van lidmaatschap van een vereniging ; toegang op vertoon van het -.