('buitәn) o. (...hoven)
I. [hof. hofstede] buitengoed. -
II. [hof, prinselijk verblijf]
1→ Algm. plein om het binnenhof van een prinselijk verblijf.
2. Buitenhof Inz. [vroeger buiten de binnenpoorten van het grafelijk hof gelegen] plein te 's-Gravenhage, waar vroeger het ministerie van Buitenlandse Zaken gevestigd was : op het had men anders besloten, bij het ministerie van Buitenlandse Zaken; op het tronen, zetelen, minister van Buitenlandse Zaken zijn. Tgst. Binnenhof.